e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hogen opdrijven: ópdrieve (Hoensbroek), verhogen: verhogen (Hoensbroek), verhûgen (Hoensbroek) de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] || het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)] III-3-1
hommel hommel: hoemel (Hoensbroek) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] III-4-2
homp brood homp brood: hômp broëd (Hoensbroek) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
hond hond: hont (Hoensbroek) hond [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
hond, maat van 1400 m2 of 100 roeden zille: = 100 kl. roede.  1 zil (Hoensbroek) de maat die een oppervlakte aangeeft van 1400 vierkante meter, dat is 100 roeden [hond] [N 91 (1982)] III-4-4
honderd frank honderd frank: honderd frank (Hoensbroek) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
hondsdolheid hondsdolheid: hondsdolheid (Hoensbroek) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11
honger hebben honger haan: hè had hònger (Hoensbroek), honger hebben: honger hubbe (Hoensbroek, ... ), hè had hònger (Hoensbroek), jeuk hebben: hèè haat jūūk (Hoensbroek) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
hongerig gorg: gurg (Hoensbroek) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
honing honing: huǝneŋ (Hoensbroek) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6