33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
varkensjong:
vɛrǝkǝsjǫŋ (Q039p Hoensbroek),
werkknecht:
wɛrǝk[knecht] (Q039p Hoensbroek)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
24177 |
jongste vogeltje uit het nest |
kakkenestje:
kakkeneske (Q039p Hoensbroek)
|
jongste vogel uit het nest (kakkenestje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q039p Hoensbroek)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (Q039p Hoensbroek),
vest:
ves (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleed (Q039p Hoensbroek),
kleid (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
klèd (Q039p Hoensbroek),
klèèd (Q039p Hoensbroek),
vier motte dat kleed gans (los)troachele vuurdet v⁄r ⁄t kinne (ver)ändere (Q039p Hoensbroek)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
18232 |
juweel |
edelsteen:
edelstein (Q039p Hoensbroek)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
ka:k (Q039p Hoensbroek)
|
een kaak (Fr. joue) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
gletsjer:
gletsjer (Q039p Hoensbroek),
kale, een -:
inne kale (Q039p Hoensbroek),
kletskop:
kletsjkop (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
kletskop (Q039p Hoensbroek),
spiegel:
speegel (Q039p Hoensbroek)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
Verklw. krèpkes
krappe (Q039p Hoensbroek)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (Q039p Hoensbroek)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|