e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jongste knecht, manusje van alles varkensjong: vɛrǝkǝsjǫŋ (Hoensbroek), werkknecht: wɛrǝk[knecht] (Hoensbroek) Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.] I-6
jongste vogeltje uit het nest kakkenestje: kakkeneske (Hoensbroek) jongste vogel uit het nest (kakkenestje) [N 83 (1981)] III-4-1
juffrouw juffrouw: juffrouw (Hoensbroek) hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] III-3-1
jumper jumper: jumper (Hoensbroek), vest: ves (Hoensbroek, ... ) jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)] III-1-3
jurk kleed: kleed (Hoensbroek), kleid (Hoensbroek, ... ), klèd (Hoensbroek), klèèd (Hoensbroek), vier motte dat kleed gans (los)troachele vuurdet v⁄r ⁄t kinne (ver)ändere (Hoensbroek) jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3
juweel edelsteen: edelstein (Hoensbroek) een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)] III-1-3
kaak kaak: ka:k (Hoensbroek) een kaak (Fr. joue) [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd gletsjer: gletsjer (Hoensbroek), kale, een -: inne kale (Hoensbroek), kletskop: kletsjkop (Hoensbroek, ... ), kletskop (Hoensbroek), spiegel: speegel (Hoensbroek) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaantjes krappen: Verklw. krèpkes  krappe (Hoensbroek) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Hoensbroek) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3