21221 |
karweien |
karweien:
karweien (Q039p Hoensbroek)
|
onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q039p Hoensbroek)
|
kast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
paramentenkast:
de paramentekas (Q039p Hoensbroek)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
miem:
miem (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
een kattedraal (Q039p Hoensbroek)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33453 |
kattegat |
kattelok:
katǝlǭ ̝ak (Q039p Hoensbroek)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
dooltje:
deuëlke (Q039p Hoensbroek)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knauwelen (Q039p Hoensbroek)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kazuëfel (Q039p Hoensbroek)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
krop:
krǫp (Q039p Hoensbroek),
la(ai):
lā (Q039p Hoensbroek)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|