17628 |
keel, strot |
keel:
ke:ɛl (Q039p Hoensbroek),
kɛ.əl (Q039p Hoensbroek),
strot:
štraoət (Q039p Hoensbroek)
|
een keel [ZND A1 (1940sq)] || keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keel:
kēēël (Q039p Hoensbroek),
keelslok:
kèèlsloak (Q039p Hoensbroek),
strot:
sjtroat (Q039p Hoensbroek),
sjtròat (Q039p Hoensbroek)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.əlpin (Q039p Hoensbroek)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voorling:
vȳǝleŋ (Q039p Hoensbroek)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegelen (Q039p Hoensbroek)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mitə kɛ.gələ wɛrt nr.t mi.ə chəsjpi.əlt (Q039p Hoensbroek)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (Q039p Hoensbroek),
kɛldər (Q039p Hoensbroek)
|
kelder [RND], [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (Q039p Hoensbroek)
|
De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
kelkdeuksjke (Q039p Hoensbroek)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|