e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokkentouw klokkenzeel: het klokkezeel (Hoensbroek) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klomp klomp: klomp (Hoensbroek  [(meervoud: klømp)]  , ... ), kloomp (Hoensbroek), kloōmp (Hoensbroek), klŏmp (Hoensbroek), klump (Hoensbroek), klòmp (Hoensbroek), klômp (Hoensbroek) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)] II-12, III-1-3
klompschoen galoche (fr.): kalosj (Hoensbroek) klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] III-1-3
klonteren klonteren: gekluntert (Hoensbroek) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
klos spoel: špōl (Hoensbroek) Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] II-7
klotsen van vloeistoffen klotsen: klotse (Hoensbroek), klotsen (Hoensbroek) het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4
kloven doorhakken: durhakǝ (Hoensbroek), doorhouwen: durhǫwǝn (Hoensbroek), kloven: kloove (Hoensbroek), schronden: sjronge (Hoensbroek), sjrônge (Hoensbroek), splijten: splītǝn (Hoensbroek) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1, III-1-2
klucht klucht: klucht (Hoensbroek) Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit gedeks: (= met water of zeepsop vermengd gebruikt als stooksel).  gedeks (Hoensbroek) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kluit aarde kluit: klȳt (Hoensbroek) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8