23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
het klokkezeel (Q039p Hoensbroek)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q039p Hoensbroek
[(meervoud: klømp)]
, ...
Q039p Hoensbroek),
kloomp (Q039p Hoensbroek),
kloōmp (Q039p Hoensbroek),
klŏmp (Q039p Hoensbroek),
klump (Q039p Hoensbroek),
klòmp (Q039p Hoensbroek),
klômp (Q039p Hoensbroek)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
galoche (fr.):
kalosj (Q039p Hoensbroek)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
gekluntert (Q039p Hoensbroek)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
27419 |
klos |
spoel:
špōl (Q039p Hoensbroek)
|
Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17]
II-7
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotse (Q039p Hoensbroek),
klotsen (Q039p Hoensbroek)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorhakken:
durhakǝ (Q039p Hoensbroek),
doorhouwen:
durhǫwǝn (Q039p Hoensbroek),
kloven:
kloove (Q039p Hoensbroek),
schronden:
sjronge (Q039p Hoensbroek),
sjrônge (Q039p Hoensbroek),
splijten:
splītǝn (Q039p Hoensbroek)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
klucht (Q039p Hoensbroek)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
gedeks:
(= met water of zeepsop vermengd gebruikt als stooksel).
gedeks (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klȳt (Q039p Hoensbroek)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|