17813 |
komen |
komen:
komə (Q039p Hoensbroek),
kômmə (Q039p Hoensbroek)
|
komen [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
vies:
viës (Q039p Hoensbroek)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
kommervol:
kômmervol (Q039p Hoensbroek)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24322 |
konijnenhol |
konijnshol:
kniengsheul (Q039p Hoensbroek),
konijnspijp:
kniengspieëp (Q039p Hoensbroek),
knīēngspiēp (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kyəniŋ (Q039p Hoensbroek),
kūǝneŋ (Q039p Hoensbroek)
|
De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND]
I-11, III-3-1
|
26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
kȳǝneŋ (Q039p Hoensbroek)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
34186 |
koningskop |
draag:
drāx (Q039p Hoensbroek)
|
Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.]
I-11
|
18968 |
konkelen |
heimelijk benvloeden:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
heimelijk beïnvloeden (Q039p Hoensbroek)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
smoezen (Q039p Hoensbroek)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19526 |
kookpot |
ijzeren ketel:
ketel
iëzere kīēëtel (Q039p Hoensbroek),
ketel:
ketel
kīēëtel (Q039p Hoensbroek)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|