23435 |
koorbank |
koorbank:
een koeërbank (Q039p Hoensbroek)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorgestoelte:
het koeërgesjteulte (Q039p Hoensbroek)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
superplie:
superpliej (Q039p Hoensbroek)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koormantel:
koeërmantel (Q039p Hoensbroek)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorstoel:
inne koeërsjtoal (Q039p Hoensbroek)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
fi.bər (Q039p Hoensbroek)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koeërzenger (Q039p Hoensbroek)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q039p Hoensbroek)
|
De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
II-8
|
25412 |
kop verwijderen |
afsnijden:
āfšni-jǝ (Q039p Hoensbroek),
āfšniǝn (Q039p Hoensbroek)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
koeaper geld (Q039p Hoensbroek),
koeëpergeld (Q039p Hoensbroek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] || koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|