e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Hoensbroek) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag langzaam: langsaam (Hoensbroek), traag: trôg (Hoensbroek), vuil: vôêl (Hoensbroek) langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)] || langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
langzamer hou: hōu̯ (Hoensbroek) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lap lap: lap (Hoensbroek) sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lap op een schoen flik (<du.): WNT: flikken, Ontleend aan Hd. flicken. A. - 1) Lappen, aaneenlappen, oplappen. vgl. Van Dale (DN): Flicken, m., lap, stuk.  der flik (Hoensbroek), huif: hoef (Hoensbroek), hoof (Hoensbroek), stukje: sjtuksjke (Hoensbroek), stŭksjke (Hoensbroek) lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
lasteren bekletsen: bekletsen (Hoensbroek), over de straat dragen: euver de straot drage (Hoensbroek) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) niet gemakkelijk: neet gemekkelik (Hoensbroek) niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind moeilijk karakter: meujlijk karakter (Hoensbroek) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn lastig zijn: lastig zien (Hoensbroek), tot last zijn: tot las zien (Hoensbroek) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen hinderen: hindere (Hoensbroek), plagen: plaoge (Hoensbroek) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1