e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepelrek lepelsbred: lēēëpelsbret (Hoensbroek) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leraar leraar: lieraar (Hoensbroek) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leren beenkap gamasche: kamaschje (Hoensbroek), kamasje (Hoensbroek, ... ), kemasje (Hoensbroek) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren muts die onder de kin wordt gesloten leren muts: lēēr̄e mutsj (Hoensbroek), motorkap: moterkap (Hoensbroek), muts met kleppen: mutsj mit kleppe (Hoensbroek) muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3
leren schede schede: šęj (Hoensbroek) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leugen leugen: leuge (Hoensbroek) een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
leurder kramer: inne krieëmer (Hoensbroek), kriemer (Hoensbroek), krieëmer (Hoensbroek), leurder: leurder (Hoensbroek), marskramer: marsjkrīēmer (Hoensbroek), sjacheraar: sjacherêêr (Hoensbroek) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leuren de boer opgaan: der boer ōp goa (Hoensbroek), huizeren gaan: hoezere goa (Hoensbroek), langs de deuren gaan: langs de dūūre gao (Hoensbroek) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] III-3-1
levend vlees onder de huid leven, het -: leëve (Hoensbroek), lééve (Hoensbroek) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: lei̯vǝr (Hoensbroek), lēēëver (Hoensbroek), lèver (Hoensbroek), lèèver (Hoensbroek), lē̜vǝr (Hoensbroek) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] I-11, III-1-1