34418 |
leverbotziekte, distomatose |
leverbot:
leverbot (Q039p Hoensbroek)
|
Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b]
I-12
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverwors (Q039p Hoensbroek),
lééverwōēsj (Q039p Hoensbroek)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichem (Q039p Hoensbroek),
lijf:
lief (Q039p Hoensbroek),
lieëf (Q039p Hoensbroek)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
mach (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
macht (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
lījwater (Q039p Hoensbroek),
water:
water (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25161 |
licht vriezen |
even vriezen:
⁄t vruust effe (Q039p Hoensbroek)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26538 |
lichtboom |
licht:
licht (Q039p Hoensbroek)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
lichtboom:
lex˱bōm (Q039p Hoensbroek)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
gemengde grond:
gemengde grond (Q039p Hoensbroek),
lichte leem:
lęxtǝ lęi̯m (Q039p Hoensbroek),
zavel:
zāvǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
dunne nevel:
dunne nīēëvel (Q039p Hoensbroek),
nevel:
nîêvel (Q039p Hoensbroek)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|