22400 |
loten |
loten:
loten (Q039p Hoensbroek)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
los maken:
los make (Q039p Hoensbroek)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21859 |
loven en bieden: aanprijzen |
aan de man brengen:
aan de man bringe (Q039p Hoensbroek),
aanprijzen:
aanprieze (Q039p Hoensbroek)
|
loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
luchtballon (Q039p Hoensbroek)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24998 |
luchtbel in water |
bobbel:
boebel (Q039p Hoensbroek)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17687 |
luchtpijpen |
longspijpen:
longspīēpe (Q039p Hoensbroek),
luchtpijpen:
loechpiep (Q039p Hoensbroek)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loch (Q039p Hoensbroek),
lôôcht (Q039p Hoensbroek)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18918 |
lui |
lui:
lui zien (Q039p Hoensbroek)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luj (Q039p Hoensbroek),
lyj (Q039p Hoensbroek)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
janken:
janken (Q039p Hoensbroek)
|
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|