24092 |
begijn |
begijn:
begieën (Q039p Hoensbroek)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begrafenis (Q039p Hoensbroek)
|
de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
begrafeniseten:
begroafeniseëten (Q039p Hoensbroek),
begrafeniskoffie:
begreffeniskoffie (Q039p Hoensbroek),
koffietafel:
koffietoaëfel (Q039p Hoensbroek)
|
Benaming voor de maaltijd/het drankje dat nà de begrafenis werd gebruikt [VC 30 (1964)] || het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (Q039p Hoensbroek)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (Q039p Hoensbroek)
|
met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (Q039p Hoensbroek),
benul:
benöl (Q039p Hoensbroek),
besef:
besef (Q039p Hoensbroek)
|
een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
geschaar:
gǝšīǝr (Q039p Hoensbroek),
schaar:
šīǝr (Q039p Hoensbroek)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
luiden:
de klokke loeëwe (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24301 |
bek |
muil:
de moel (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
aanstellerig kallen:
aa-sjtellerig kalle (Q039p Hoensbroek),
aanstellerig muilen:
aa-sjtellerig moele (Q039p Hoensbroek),
een franse aardappel in de keel hebben:
deeë heeët inne franse eerpel in d’r keeël (Q039p Hoensbroek),
zo fijn wie een poepenstront kallen:
die kalt zoeë fieën wiej pōppesjtrònt (Q039p Hoensbroek)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|