e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maandag voor aswoensdag carnavalsmaandag: carnavalsmaandag (Hoensbroek) De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)] III-3-2
maanx maan: mo:an (Hoensbroek) maan [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
maat, algemeen maat: maôt (Hoensbroek), moat (Hoensbroek) de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)] III-4-4
maatje, maat van 0,1 liter maatje: maatje (Hoensbroek), meutje (Hoensbroek) de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)] III-4-4
mager gurg: WNT: gurg  gurg (Hoensbroek), mager: mager (Hoensbroek), máger (Hoensbroek), schraal: schraôl (Hoensbroek), smal: Vgl. inne sjmaal, inne sjmaalbetser.  sjmāāl (Hoensbroek) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)] III-1-1, III-2-3
mager paard brik: brek (Hoensbroek) [N 8, 62m] I-9
mais maïs: mai̯s (Hoensbroek), męi̯s (Hoensbroek) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
mais oogsten afdoen: āf˱dūǝ (Hoensbroek) De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.] I-4
maiskolf kolf: kǫlǝf (Hoensbroek) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
mak gemakkelijk: gǝmē̜kǝlek (Hoensbroek) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9