19110 |
maken |
maken:
maakə (Q039p Hoensbroek)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbek˱dǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
goed smeerbaar:
good smerbaar (Q039p Hoensbroek),
zacht:
zacht (Q039p Hoensbroek)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (Q039p Hoensbroek)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
neen
man (Q039p Hoensbroek)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (Q039p Hoensbroek),
mansjet (Q039p Hoensbroek),
manzjit (Q039p Hoensbroek),
mensjet (Q039p Hoensbroek)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoopje:
manchetknöpke (Q039p Hoensbroek),
manchettenknoop:
mansjettekneup (Q039p Hoensbroek),
manchettenknoopje:
manzjitteknöpkes (Q039p Hoensbroek),
mensjetteknöpkes (Q039p Hoensbroek)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mandel:
maŋǝl (Q039p Hoensbroek)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|