| 33047 |
metalen deel van de mathaak |
pin:
pin (Q039p Hoensbroek)
|
De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
| 34369 |
metalen scheplepel |
varkenspan:
vɛrkǝspan (Q039p Hoensbroek),
voerpan:
vōrpan (Q039p Hoensbroek)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
| 32892 |
metalen tongetjes |
bramen:
brǭmǝ(n) (Q039p Hoensbroek),
draad:
drǭt (Q039p Hoensbroek)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
| 18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
pinnetje:
het pinke (Q039p Hoensbroek),
tuitje:
Van Dale: 1. tuit, 1. punt, spits toelopend einde van een voorwerp.
tuutje (Q039p Hoensbroek)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q039p Hoensbroek)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
| 30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
| 29996 |
metselzand |
metselzand:
mɛtsǝlzant (Q039p Hoensbroek),
scherpe zand:
šɛrǝpǝ zant (Q039p Hoensbroek),
zand:
zant (Q039p Hoensbroek)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
| 20513 |
metworst |
braadworst:
braodwors (Q039p Hoensbroek)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 21585 |
mevrouw |
mevrouw:
mevrouw (Q039p Hoensbroek)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 20123 |
miauwen |
mauwen:
mauwe (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|