22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrument (Q039p Hoensbroek)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (Q039p Hoensbroek)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q039p Hoensbroek)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
29125 |
naaf van het drijfwiel |
naaf:
nāf (Q039p Hoensbroek)
|
Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
31581 |
naafbus |
asbus:
as˱bøs (Q039p Hoensbroek)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nē̜ǝ (Q039p Hoensbroek),
nīǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
bloot:
bloêt (Q039p Hoensbroek)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
naar de mis gaan:
noa de mès goa (Q039p Hoensbroek)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heivesj gao(e)n (Q039p Hoensbroek)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (Q039p Hoensbroek)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|