30233 |
negblokken |
kantstenen:
kantštēn (Q039p Hoensbroek)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
21475 |
neger |
neger:
nieëger (Q039p Hoensbroek)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q039p Hoensbroek)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
paKKə (Q039p Hoensbroek)
|
pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24042 |
neomist |
jonge priester:
joenge priester (Q039p Hoensbroek),
neomist (<gr.):
neomis (Q039p Hoensbroek)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
ideosyncr.
nerf (Q039p Hoensbroek),
nerven:
de nerve (Q039p Hoensbroek)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
ee nes (Q039p Hoensbroek),
worp:
inne wòrp (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
nestelen:
nestele (Q039p Hoensbroek)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
neskeske (Q039p Hoensbroek)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
fluk (Q039p Hoensbroek),
beschr. antwoord: "ze worden vluk", enz.
fluk weerde (Q039p Hoensbroek)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|