e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neus neus: naas (Hoensbroek) neus [DC 01 (1931)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gieëvel (Hoensbroek), snuit: snoet (Hoensbroek), snuiter: sjnoeëter (Hoensbroek), toepes: toepes (Hoensbroek), tul: tuul (Hoensbroek) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Hoensbroek, ... ), schoennaas: sjoonnaas (Hoensbroek) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neuslokken: naasleuëker (Hoensbroek), naasloaker (Hoensbroek, ... ) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusring bril: brēl (Hoensbroek) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
nicht nicht: next (Hoensbroek) nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)] III-2-2
nier nier: ne:r (Hoensbroek), neer (Hoensbroek, ... ), néér (Hoensbroek) een nier [ZND A2 (1940sq)] || nier [N 10 (1961)] III-1-1
nierbekkenontsteking verschieten: vǝršētǝn (Hoensbroek) Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43] I-11
nieren nieren: nērǝ (Hoensbroek) Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d] I-11
niet bevrucht leeg: lē̜x (Hoensbroek), mans: mau̯s (Hoensbroek) Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18] I-11