33450 |
onderdeur |
onderdeur:
oŋǝrdȳr (Q039p Hoensbroek),
onderpoort:
oŋǝrpǭǝt (Q039p Hoensbroek),
onderslag:
oŋǝršlāx (Q039p Hoensbroek)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
24637 |
ondereinde van de stam |
kop:
ideosyncr.
kop (Q039p Hoensbroek),
vot:
de vòt (Q039p Hoensbroek)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ungergood (Q039p Hoensbroek),
òngergood (Q039p Hoensbroek),
óngergood (Q039p Hoensbroek),
ôngergood (Q039p Hoensbroek),
onderkleren:
ongerkleier (Q039p Hoensbroek),
òngerklijer (Q039p Hoensbroek),
onderwas:
oongerwèsch (Q039p Hoensbroek)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
breken:
brē ̞ǝkǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
breekploeg:
brē̜ǝk[ploeg] (Q039p Hoensbroek),
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (Q039p Hoensbroek),
øndǝrgrondǝr (Q039p Hoensbroek)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
21579 |
onderhandelen |
aan het handelen zijn:
aa-n-’t handele zieë (Q039p Hoensbroek),
in bedenk zijn:
in bedink (Q039p Hoensbroek),
zich bedenken:
zich bedinke (Q039p Hoensbroek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ungerhands (Q039p Hoensbroek)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
hèmd (Q039p Hoensbroek)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
ongerrok (Q039p Hoensbroek),
ungerrok (Q039p Hoensbroek),
òngerrok (Q039p Hoensbroek),
óngerrok (Q039p Hoensbroek),
ôngerrok (Q039p Hoensbroek)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulf:
høͅi̯pøͅlf (Q039p Hoensbroek)
|
hoofdpeluw
III-2-1
|