33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
meesterknecht:
meesterknecht (Q039p Hoensbroek),
paardsknecht:
peǝš[knecht] (Q039p Hoensbroek),
pērts[knecht] (Q039p Hoensbroek),
pēǝts[knecht] (Q039p Hoensbroek)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
Poasbiecht (Q039p Hoensbroek),
poasjbiech (Q039p Hoensbroek)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
n paaslammetje].:
muuëlepeerd (Q039p Hoensbroek)
|
Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21689 |
pacht? |
gepacht (volt.deelw.):
gepacht (Q039p Hoensbroek),
pacht:
der pach (Q039p Hoensbroek),
pach (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21690 |
pachten |
pachten:
pache (Q039p Hoensbroek),
pachte (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21261 |
pad, paadje |
voetpad, voetpaadje:
vootpaad (Q039p Hoensbroek)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəšto.əl (Q039p Hoensbroek),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestool (Q039p Hoensbroek)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgezwollen (dik):
opgezwollen lief (Q039p Hoensbroek),
pampustig:
pampestig (Q039p Hoensbroek),
papperig (dik):
papperig (Q039p Hoensbroek),
poesterig:
poestetig (Q039p Hoensbroek)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
gitje:
gitjes (Q039p Hoensbroek)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
kostûûm (Q039p Hoensbroek),
montering:
mentoering (Q039p Hoensbroek),
monteering (Q039p Hoensbroek),
montoering (Q039p Hoensbroek),
montuur (<fr.):
montoer (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
pak:
pak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|