33191 |
aanaardploeg |
hoger:
hyǝgǝr (Q039p Hoensbroek),
hø̜gǝr (Q039p Hoensbroek),
hoogploeg:
hȳǝxplōx (Q039p Hoensbroek),
ploeg:
plōx (Q039p Hoensbroek)
|
Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24]
I-5
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding:
aanbidding (Q039p Hoensbroek),
uitstelling met aanbidding:
oeëtsjtelling mit aanbidding (Q039p Hoensbroek)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)] || Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29964 |
aanbinder |
aanbinder:
ān˱benjǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
25067 |
aandeel, part |
deel:
deel (Q039p Hoensbroek),
portie:
ein porsie (Q039p Hoensbroek)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19268 |
aandringen |
aandringen:
aandringe (Q039p Hoensbroek)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25349 |
aangeven |
verifiëren:
vørvi-jērǝn (Q039p Hoensbroek)
|
Aangeven van het gewicht van een te slachten rund bij de belastingdienst. [N 28, 1]
II-1
|
21470 |
aangeven, verklikken |
aangeven:
aangeĕve (Q039p Hoensbroek),
aanschieten:
aaschiete (Q039p Hoensbroek)
|
een overtreding of misdrijf bekend maken aan de overheid [aangeven, verklikken, verklappen] [N 90 (1982)] || heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19975 |
aanhitsen |
hitsen:
hitse (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
knuffelen:
knoevele blieven (Q039p Hoensbroek),
knōēvele (Q039p Hoensbroek)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25243 |
aanhoudend regenen |
doorregenen:
durch rēēëgene (Q039p Hoensbroek),
indedaags regenen:
#NAME?
dat wēēët inne daags rēēëge (Q039p Hoensbroek),
knoetsen:
knoetsje (Q039p Hoensbroek),
pratsen:
pratsje (Q039p Hoensbroek)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|