18110 |
puistjes |
brobbels:
broebele (Q039p Hoensbroek),
puistjes:
puiskes (Q039p Hoensbroek),
uitslag:
oetsjlaag (Q039p Hoensbroek),
ōētsjlaag (Q039p Hoensbroek)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
kamizool (<fr.):
kamezaol (Q039p Hoensbroek),
mouwenstoep:
mowesjtuup (Q039p Hoensbroek),
pullover:
pulover (Q039p Hoensbroek),
stoep:
sjtuub (Q039p Hoensbroek)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
punaise (Q039p Hoensbroek)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
naas:
nās (Q039p Hoensbroek),
spits:
špets (Q039p Hoensbroek)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
punt:
ein punt (Q039p Hoensbroek),
punt (Q039p Hoensbroek)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29959 |
punthamertje |
tegelhamer:
tēgǝlhāmǝr (Q039p Hoensbroek)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
18615 |
puntmuts |
puntmuts:
puntmutsj (Q039p Hoensbroek),
puntmötsj (Q039p Hoensbroek)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25038 |
purper, paarsrood |
paarsrood:
paarsroêd (Q039p Hoensbroek),
purper:
purper (Q039p Hoensbroek)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30086 |
put |
kuil:
kūl (Q039p Hoensbroek),
zak:
zak (Q039p Hoensbroek)
|
Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a]
II-9
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtɛmər (Q039p Hoensbroek)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|