33633 |
puthaak |
putgard:
pɛtgēət (Q039p Hoensbroek)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
distelvink:
distelvink (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18610 |
pyjama |
nachtpon:
Slechts 1 van de 6 informanten noteert nachtpon, de overige 5 pyjama [pijama].
nachtpón (Q039p Hoensbroek),
pyjama {pijama}:
pieaamaa (Q039p Hoensbroek),
pyama (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e rie:tselke (Q039p Hoensbroek),
e roatsel (Q039p Hoensbroek),
ee roadsel (Q039p Hoensbroek),
ee rèù.dselske (Q039p Hoensbroek),
raotsel (Q039p Hoensbroek),
rèùtselke (Q039p Hoensbroek)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
fenstǝr (Q039p Hoensbroek
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
33452 |
raampje in een poort |
venstertje:
venstǝrkǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
30182 |
raamwerk |
geraams:
gǝrēms (Q039p Hoensbroek)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
33575 |
raapstelen |
raapstelen:
ideosyncr.
raapstelen (Q039p Hoensbroek),
stelen:
sjtīēël (Q039p Hoensbroek)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q039p Hoensbroek)
|
raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
lullen:
lôlle (Q039p Hoensbroek),
raaskallen:
raaslallen (Q039p Hoensbroek)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|