e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaap schaap: sǭp (Hoensbroek), šǭǝp (Hoensbroek) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapsschaar schaap(s)scheer: šǭpšir (Hoensbroek), schapenscheer: šǭpǝšīǝr (Hoensbroek) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaars schaars: schaars (Hoensbroek), schaarse boel (Hoensbroek) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] III-4-4
schaatsen schaatsen: schaatsen (Hoensbroek), sjaatse (Hoensbroek, ... ), strikken: sjtrikke (Hoensbroek) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaatsenrijder schaatser: sjaatser (Hoensbroek) schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)] III-4-2
schabbernak chic: chic (Hoensbroek) wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3
schaduw, lommer scheem: sjēēm (Hoensbroek), sjéém (Hoensbroek) schaduw [DC 42B (1967)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schaften: schaften (Hoensbroek) het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] III-3-1
schafttijd ungeren: døͅŋərə (Hoensbroek) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjaan (Hoensbroek), Een grote schande: een göddeliche sjand  sjand (Hoensbroek) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3