25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
šlipštęjn (Q039p Hoensbroek),
šlīpštęjn (Q039p Hoensbroek)
|
Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
doorslikken (Q039p Hoensbroek)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
rap:
rap (Q039p Hoensbroek),
slim:
slum (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
kloeke uitvinder:
klooke uotvender (Q039p Hoensbroek)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
minder worden:
minder waere (Q039p Hoensbroek),
minderen:
minderen (Q039p Hoensbroek),
slinken:
slinke (Q039p Hoensbroek),
zakken:
zakken (Q039p Hoensbroek)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
hemmesjlup (Q039p Hoensbroek),
hummesjlup (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
slip van eine jas (Q039p Hoensbroek),
slup (Q039p Hoensbroek)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
gestrikt vest:
gesjtrikt ves (Q039p Hoensbroek),
slip-over:
sjlipover (Q039p Hoensbroek)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
frak:
frak (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
slipjas:
sjlepjas (Q039p Hoensbroek),
sjlipjas (Q039p Hoensbroek),
slippenjas:
sjleppejas (Q039p Hoensbroek)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenvitser:
batsevietser (Q039p Hoensbroek)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobhoos:
schlūophoaze (Q039p Hoensbroek),
slobkous:
sjlopkous (Q039p Hoensbroek),
sjlopkouse (Q039p Hoensbroek),
sjlóp kouse (Q039p Hoensbroek)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|