22401 |
spiertje trekken |
sprietje trekken:
sprietje trekken (Q039p Hoensbroek)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34592 |
spil van de berries |
pin:
pen (Q039p Hoensbroek)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
24379 |
spin |
liefste:
eigen spellingsysteem
leefste (Q039p Hoensbroek),
spin:
de sjpin (Q039p Hoensbroek),
een sjpin (Q039p Hoensbroek),
sjpinne (mv.) (Q039p Hoensbroek),
špɛn (Q039p Hoensbroek),
eigen spellingsysteem
sjpin (Q039p Hoensbroek),
spin (Q039p Hoensbroek),
WLD
sjpin (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
vrijer:
eigen spellingsysteem
vrieër (Q039p Hoensbroek)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
sjpinne (Q039p Hoensbroek),
špenǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
geweef:
gewaeëver (mv.) (Q039p Hoensbroek),
spinnengeweb:
ee sjpinnegeweb (Q039p Hoensbroek),
spinnengeweef:
špɛnəgəwe.f (Q039p Hoensbroek),
WLD
sjpinnegewaef (Q039p Hoensbroek),
spinnenweb:
ee sjpinneweb (Q039p Hoensbroek),
eigen spellingsysteem
spinneweb (Q039p Hoensbroek),
spinnenweef:
eigen spellingsysteem
spinnewééf (Q039p Hoensbroek)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29117 |
spinnewiel |
spinrad:
špenrāt (Q039p Hoensbroek),
spinspoel:
špenšpōl (Q039p Hoensbroek),
spinstoel:
špenštōl (Q039p Hoensbroek)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
29121 |
spinrokken |
pin:
pen (Q039p Hoensbroek)
|
De verticale stok in het spinrokkengat stekend van de arm van het spinnewiel. Op deze stok wordt het te bewerken materiaal, vlas of wol, gestoken. [N 34, B5b]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
bast:
ideosyncr.
bas (Q039p Hoensbroek),
spint:
sjpint (Q039p Hoensbroek)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
sjpitskōēël (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
spitskōēl (Q039p Hoensbroek)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
sjpitsmōēës (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|