e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suikeroom suikernonk: sukərnoͅŋk (Hoensbroek) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: sukərtant (Hoensbroek) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suisse suisse (fr.): sjwies (Hoensbroek) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
suizen van de oren suizen: soeze (Hoensbroek), t soest in mien oren (Hoensbroek), tuiten: mien ōēre tūte (Hoensbroek) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
taai-taai taai: taai (Hoensbroek) taai-taai [N 29 (1967)] III-2-3
taal taal: zien eige taal spraêke (Hoensbroek) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taatspot van het staakijzer taatspot: taatspot (Hoensbroek) De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g] II-3
tabakspruim pruim: proem (Hoensbroek) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap zever: zeiver (Hoensbroek) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): het tabbernakel (Hoensbroek) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3