e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
traktatie bij het plaatsen van de mei vlaggenfeest: vlaggenfeest (Hoensbroek) De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)] III-3-2
tranende ogen leepsogen: lêêpsjoge (Hoensbroek), lope ogen: lope oge (Hoensbroek), tranende ogen: traonende augen (Hoensbroek) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trap trap: trap (Hoensbroek) trap [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
trapfundering metselfundering: mɛtsǝlføndēreŋ (Hoensbroek) Gemetselde fundering die met versnedingen naar boven toe steeds smaller wordt. Doorgaans wordt het metselwerk daartoe om de twee lagen aan weerskanten met een klezoor verminderd. Als basis voor dit soort funderingen wordt gebruikt gemaakt van een 'vlijlaag', een laag metselstenen op hun plat die in een zandlaag worden gelegd, of van een 'straatlaag', een laag metselstenen die op hun kant in een zandlaag rusten. Zie ook afb. 25a. [N 31, 2a] II-9
trapleer ledder: ledder (Hoensbroek), leddertje: ledderke (Hoensbroek), trapleddertje: trapledderke (Hoensbroek) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trappelende bewegingen maken trampelen: trampǝlǝ (Hoensbroek) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappis (Hoensbroek), trappist (Hoensbroek) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trechter op de gierton trechter: trextǝr (Hoensbroek) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede optrede: optrē̜ (Hoensbroek), trappetrede: trapǝtrēǝ (Hoensbroek), traptrede: traptrēǝ (Hoensbroek), trede: tret (Hoensbroek), tredebred: trēǝbręt (Hoensbroek) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7, II-9
trein trein: trein (Hoensbroek) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1