19512 |
tuit |
tuit:
teut (Q039p Hoensbroek),
tuitel:
teutel (Q039p Hoensbroek)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21491 |
tussenpersoon |
maquignon (fr.):
makkeljon (Q039p Hoensbroek),
tussenhandelaar:
tössenhandelaer (Q039p Hoensbroek)
|
een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21618 |
twee centiem |
twee centiem:
twieë centiem (Q039p Hoensbroek)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21648 |
tweede verkoping |
afslag:
aafsjlaag (Q039p Hoensbroek)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24495 |
twijg, jonge tak |
takje:
ee teksjke (Q039p Hoensbroek),
twijg:
ideosyncr.
twijg (Q039p Hoensbroek)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21619 |
twintig frank |
twintig frank:
twintig frank (Q039p Hoensbroek)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33327 |
u-vormige hoeve |
hof:
hōǝf (Q039p Hoensbroek)
|
De bebouwing ligt in hoefijzervorm; de binnenplaats is aan drie zijden gesloten door woonhuis, stallen en schuren. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de U-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 5. [N 4A, 3]
I-6
|
33597 |
ui, ajuin |
unne:
unne (Q039p Hoensbroek)
|
I-7
|
33788 |
uier |
udder:
ødǝr (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
ge-amer:
ge-euëmer (Q039p Hoensbroek),
kooltjes:
keuëlkes (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|