20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoêpe (Q039p Hoensbroek)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
veul geld wee-ëd (Q039p Hoensbroek)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
21877 |
veel moeten betalen |
veel schokken:
veel schokke (Q039p Hoensbroek)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18373 |
veel te grote schoen |
trampelschoen:
trampelsjoon (Q039p Hoensbroek)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderboks (Q039p Hoensbroek),
slodderbroek:
sjlodderbrook (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
wijde broek:
wiei brook (Q039p Hoensbroek)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
slokkerd:
seloekkerd (Q039p Hoensbroek),
sloekerd (Q039p Hoensbroek),
vreetzak:
vraetzak (Q039p Hoensbroek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
broek:
brōk (Q039p Hoensbroek),
moeras:
muras (Q039p Hoensbroek),
zomp:
zamp (Q039p Hoensbroek),
zomp (Q039p Hoensbroek)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
braakland:
brāklant (Q039p Hoensbroek),
braakliggende grond:
brǭklegǝndǝ grønt (Q039p Hoensbroek),
moer:
mōr (Q039p Hoensbroek),
moergrond:
moergrond (Q039p Hoensbroek),
wilde grond:
welǝ gront (Q039p Hoensbroek)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
ankerijzer:
aŋkǝrīǝzǝr (Q039p Hoensbroek),
koppelanker:
kǫpǝlaŋkǝr (Q039p Hoensbroek),
veer:
vere (Q039p Hoensbroek)
|
Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
II-9, III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (Q039p Hoensbroek)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|