21666 |
verschuldigd zijn |
schuldig zijn:
schuldig (Q039p Hoensbroek),
schöldig zien (Q039p Hoensbroek),
verschulden:
verschölden (Q039p Hoensbroek)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18709 |
versierde schouderdoek |
schoudermanteltje:
sjower mentelke (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
sluier:
sjluier (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal] [N 23 (1964)] || Schouderdoek, versierde ~ door meisjes gedragen in de processie of bij de Plechtige Communie [kardinaal]. [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
18242 |
versiersel |
sierstuk:
sierstôk (Q039p Hoensbroek)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
versleten kleidingstôk (Q039p Hoensbroek)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25828 |
versnijden |
laten verlopen:
lǫǝtǝ vǝrlōpǝ (Q039p Hoensbroek)
|
Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a]
II-9
|
18797 |
verstand |
goed verstand:
zien verstand good gebrôeke (Q039p Hoensbroek),
verstand:
verstand (Q039p Hoensbroek)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || het vermogen goed, helder te denken [verstand, bewijs, bewoud, vernuft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17625 |
verstandskies |
oogtand:
ougtand (Q039p Hoensbroek)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22349 |
verstoppertje spelen |
koekverbergen:
koekverbergen (Q039p Hoensbroek)
|
Het spel waarbij alle personen zich verstoppen, behalve één die alle anderen moet zoeken; bij het doel (bijv. een boom) kunnen de verstopten zich afmelden (op dit spel bestaan vele varianten, misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32577 |
verteerde mest |
goede mest:
gōu̯ǝ [mest] (Q039p Hoensbroek),
korte mest:
kótǝ [mest] (Q039p Hoensbroek),
kǫrtǝ [mest] (Q039p Hoensbroek),
oude mest:
ǫu̯ǝ [mest] (Q039p Hoensbroek)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
33454 |
vertikale paal in een poort |
poortepaal:
pǭtǝpǫal (Q039p Hoensbroek),
poortestijp:
pǭtǝštip (Q039p Hoensbroek)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|