24523 |
bloeien |
bloeien:
bløi̯ǝ (Q039p Hoensbroek)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (Q039p Hoensbroek),
bloom (Q039p Hoensbroek),
bloome mv (Q039p Hoensbroek)
|
bloem || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bloemenbol:
ideosyncr.
bloomenbol (Q039p Hoensbroek),
bol:
bòl (Q039p Hoensbroek)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bloemenknoop:
ideosyncr.
(bloomeknôep) (Q039p Hoensbroek),
knoop:
knoep (Q039p Hoensbroek),
ideosyncr.
knoep (Q039p Hoensbroek)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoeël (Q039p Hoensbroek),
blômkōēël (Q039p Hoensbroek)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bloemenperk:
blòmmeperk (Q039p Hoensbroek),
perk:
pɛrk (Q039p Hoensbroek),
perk -> bloemperk:
pɛrk (Q039p Hoensbroek)
|
[ZND A1 (1940sq)]Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] || perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)]
I-7, III-2-1
|
33493 |
bloesem |
bloei:
bluj (Q039p Hoensbroek)
|
I-7
|
30566 |
blusser |
kalkpit:
kalǝkpet (Q039p Hoensbroek)
|
Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.]
II-9
|
33507 |
blutsen, van een appel |
beurze plekken:
ideosyncr.
beurse plekke (Q039p Hoensbroek),
blutsen:
blutsje (Q039p Hoensbroek)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knoebel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|