e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloeien bloeien: bløi̯ǝ (Hoensbroek) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem (alg.) bloem: blo.mə (Hoensbroek), bloom (Hoensbroek), bloome mv (Hoensbroek) bloem || bloemen [RND] III-4-3
bloembol bloemenbol: ideosyncr.  bloomenbol (Hoensbroek), bol: bòl (Hoensbroek) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop bloemenknoop: ideosyncr.  (bloomeknôep) (Hoensbroek), knoop: knoep (Hoensbroek), ideosyncr.  knoep (Hoensbroek) De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemkool bloemkool: bloomkoeël (Hoensbroek), blômkōēël (Hoensbroek) bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
bloemperk bloemenperk: blòmmeperk (Hoensbroek), perk: pɛrk (Hoensbroek), perk -> bloemperk: pɛrk (Hoensbroek) [ZND A1 (1940sq)]Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] || perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] I-7, III-2-1
bloesem bloei: bluj (Hoensbroek) I-7
blusser kalkpit: kalǝkpet (Hoensbroek) Klein, ongeblust kalksteentje in pleisterwerk. De aanwezigheid van ongebluste deeltjes in pleisterwerk dient zoveel mogelijk worden vermeden, aangezien deze langzaam uitblussen, zich uitzetten en de pleisterspecie vervolgens van de muur afdrukken. Het barsten van een ongeblust kalkdeeltje werd in L 265 'spotten' ('spø̜tjǝ') genoemd. [N 32, 37c; monogr.] II-9
blutsen, van een appel beurze plekken: ideosyncr.  beurse plekke (Hoensbroek), blutsen: blutsje (Hoensbroek) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] I-7
bobbel, kleine verhevenheid knobbel: knoebel (Hoensbroek, ... ) een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)] III-4-4