e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woest, onachtzaam lopen broezen: da komme brōēëze (Hoensbroek) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
woest, wild rijden rossen: Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.  rossen (Hoensbroek) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wolfsdak gebroken gevel: gǝbrǭkǝ gīǝvǝl (Hoensbroek) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfseinde schildje: šeltjǝ (Hoensbroek) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolk alg. wolk: wāūk (Hoensbroek) wolk [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
wolkenbank bank: een bank (Hoensbroek) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wollen muts (kinderen) kapoets: klaboetsj (Hoensbroek) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonderdoener mirakeldoener: miraakeldunner (Hoensbroek), wonderdoener: wònderdoeëner (Hoensbroek) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen wonderen doen: wòndere doeë (Hoensbroek), wonderen verrichten: wonnere verriechten (Hoensbroek) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wonen nesten: nesten (?) (Hoensbroek), wonen: wuənə (Hoensbroek) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || wonen [ZND A1 (1940sq)] III-2-1, III-4-1