e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaalrug zaalrug: zālrø̜k (Hoensbroek) Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9
zacht winterweer hoddelsweer: hŏddels weer (Hoensbroek), kwakkelenweer: kwakkele weer (Hoensbroek), open (weer): aope wĕr (Hoensbroek), zacht (weer): zacht wêêr (Hoensbroek) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachte wind, briesje wind: inne wink (Hoensbroek), zucht: inne zuch (Hoensbroek) nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)] III-4-4
zachtharige bezem bezem: bessem (Hoensbroek), keerbezem: keer-bessem (Hoensbroek) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zadeldak spits dak: špets˱ dak (Hoensbroek) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zak in de onderrok rokkentas: rokketesj (Hoensbroek, ... ), rokketèsj (Hoensbroek), tas: tèsch (Hoensbroek) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak op een schort scholkentas: sjolketesj (Hoensbroek, ... ), sjólketèsj (Hoensbroek), sjôlke-tesj (Hoensbroek), tas: tèsch (Hoensbroek) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek snuifsplag: sjnoefsplak (Hoensbroek), tassenplag: tesjeplak (Hoensbroek, ... ), tèsjeplak (Hoensbroek), zakdoek: zakdook (Hoensbroek) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld pree: pree (Hoensbroek), pree (<fr.): pree (Hoensbroek), tassengeld: het tesjegeld (Hoensbroek), teergeld: téérgeld (Hoensbroek), cf. WNT s.v. "teergeld"= geld dat iemand heeft voor zijn vertering, geld om van te leven; cf. VD s.v. "teergeld": geld dat iemand ontvangt voor zijn vertering op reis  téérgeld (Hoensbroek), tessengeld: tesjegeld (Hoensbroek), zakgeld: zakgeld (Hoensbroek, ... ), zondagsgeld: zondagsgeld (Hoensbroek, ... ), zondusgeld (Hoensbroek, ... ) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zakhorloge herenhorloge: (= oet dn alden tied).  hiere horloge (Hoensbroek) uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] III-1-3