19233 |
zorgen voor |
bezorgd zijn:
bezörg zien (Q039p Hoensbroek)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q039p Hoensbroek)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kúúmen (Q039p Hoensbroek),
zuchten:
zuchte (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zuuge (Q039p Hoensbroek),
zuiken:
sōēke (Q039p Hoensbroek),
zōēke (Q039p Hoensbroek)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
stop:
??; cynisch bedoeld?; een "stop"erop zetten om het te laten stoppen met huilen??
stop (Q039p Hoensbroek)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
benauwd:
benauwd (Q039p Hoensbroek),
zuinig:
zuunig (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zoore hiering (Q039p Hoensbroek)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
maagzuur:
maagzuur kumt mich op (Q039p Hoensbroek),
zuur:
t zoer (Q039p Hoensbroek),
t zoer sjtūūt mich op (Q039p Hoensbroek),
zuurbranden, het -:
het zōērbrenne hubbe (Q039p Hoensbroek),
t zōērbrenne (Q039p Hoensbroek)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
begijn:
begieën (Q039p Hoensbroek),
non:
non (Q039p Hoensbroek),
zuster:
zuster (Q039p Hoensbroek),
zøͅstər (Q039p Hoensbroek)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grauwe begijnen:
de gròw begieëne (Q039p Hoensbroek),
grauwe zusters:
grauw zeuster (Q039p Hoensbroek)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|