33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bǭvǝbęi̯n (Q039p Hoensbroek)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
kruis:
t kruuts (Q039p Hoensbroek),
pokkel:
bie pap op de poekel zitte (Q039p Hoensbroek),
op de poekel zitte (Q039p Hoensbroek),
poekel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
rug:
ruk (Q039p Hoensbroek)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33449 |
bovendeur |
bovenpoort:
bǭvǝpǭǝt (Q039p Hoensbroek),
bovenslag:
bǭvǝšlāx (Q039p Hoensbroek),
bovenvleugel:
bǭvǝvlȳǝgǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
d’r tup (Q039p Hoensbroek),
topeind:
ideosyncr.
topìnd (Q039p Hoensbroek)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bóvenlup (Q039p Hoensbroek)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
spelderhouter:
špɛldǝrhōtǝr (Q039p Hoensbroek)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste) greep:
grīǝp (Q039p Hoensbroek)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
bloes:
bloēës (Q039p Hoensbroek),
bovenlijf:
boavelief (Q039p Hoensbroek),
lijf:
lief (Q039p Hoensbroek),
lijfje:
liefke (Q039p Hoensbroek),
līefke (Q039p Hoensbroek)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19630 |
bovenverdieping |
boven:
boave (Q039p Hoensbroek),
bovenverdieping:
boave-verdeping (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20140 |
box |
box:
nellie löppt al in de box
boks (Q039p Hoensbroek),
looprek:
lauprek (Q039p Hoensbroek)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|