e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoensbroek

Overzicht

Gevonden: 4563
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brandkast in de sacristie kluis: de kloeës (Hoensbroek) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandmuur tussen woonhuis en stal schouwmuur: šǫu̯mūr (Hoensbroek), tussenmuur: tøšǝmūr (Hoensbroek) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel brandnetel: brantnitǝl (Hoensbroek), brandnistel: brandni(e)stel (Hoensbroek) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang brandslang: brandschlang (Hoensbroek) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1
breken breken: bre:ɛkə (Hoensbroek) breken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
breken van leem- of koffiebanken (de) onderlaag breken: oŋǝrlǭx brēǝkǝ (Hoensbroek), onderholen: oŋǝrhø̄ǝlǝ (Hoensbroek) Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b] I-8
brem brem: briëm (Hoensbroek) brem [Roukens 03 (1937)] III-4-3
brengen brengen: briŋə (Hoensbroek) brengen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
bretel help: hellepe (Hoensbroek), helpe (Hoensbroek, ... ) bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] III-1-3
breuk breuk: brYək (Hoensbroek) breuk [ZND A2 (1940sq)] III-1-2