21303 |
buskruit |
kruit:
krōēt (Q039p Hoensbroek)
|
licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bøsǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q039p Hoensbroek)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
beha:
b.h. (Q039p Hoensbroek),
borstlap:
vroeger
bròslap (Q039p Hoensbroek),
bustehouder:
bustehouwer (Q039p Hoensbroek),
buustehouwer (Q039p Hoensbroek),
nu
buustehòwer (Q039p Hoensbroek),
vast lijfje:
vas liefke (Q039p Hoensbroek)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21702 |
buur |
nabuur:
naober (Q039p Hoensbroek)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naober (Q039p Hoensbroek)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuurschap:
naoberschap (Q039p Hoensbroek)
|
het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
<omschr.> met praten en roken:
vgl. WBD: praten en roken, Loon op Zand en Deurne.
met praôte en rouke (Q039p Hoensbroek)
|
de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarieberg:
d`r calvarieberg (Q039p Hoensbroek)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21144 |
calèche |
calche (fr.):
kalesch (Q039p Hoensbroek)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|