21128 |
damesfiets |
vrouwluisfiets:
inne vròwluujsfiets (Q039p Hoensbroek)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hood (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
hoot (Q039p Hoensbroek),
vrouwluihoed:
vrouwluuihoad (Q039p Hoensbroek)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
vrouwenstevel:
vrouwesjtîêvele (Q039p Hoensbroek),
vrouwluistevel:
vrouwluūjs-sjtiēëvel (Q039p Hoensbroek)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
damesjas:
damesjas (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
mantel:
mantel (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek,
Q039p Hoensbroek),
overjas:
üverjas (Q039p Hoensbroek),
vrouwluimantel:
vrouwluuimantel (Q039p Hoensbroek),
vrōōluujmantel (Q039p Hoensbroek)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
hakkenschoen:
hakke-sjoon (Q039p Hoensbroek),
hoge schoen:
hoeëg sjoon (Q039p Hoensbroek)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (Q039p Hoensbroek)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
dunsten:
Dit zei men ook (vaker).
dònste (Q039p Hoensbroek),
pijpen:
pieve (Q039p Hoensbroek),
zwademen:
sjwame (Q039p Hoensbroek)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)]
III-2-1, III-2-3
|
17805 |
dansen |
dansen:
daNsə (Q039p Hoensbroek)
|
dansen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
28402 |
dar |
[bij]:
[bij] (Q039p Hoensbroek)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dĕrm (Q039p Hoensbroek),
dɛrm (Q039p Hoensbroek)
|
darm [DC 02 (1932)] || een darm [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|