24083 |
abt |
overste:
euverste (Q039p Hoensbroek),
euëvesjte (Q039p Hoensbroek)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
aksiens (Q039p Hoensbroek)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25348 |
accijnsgewicht |
geslacht gewicht:
gǝšlax gǝwex (Q039p Hoensbroek)
|
Het gewicht van een te slachten rund, zoals dat bij de belastingdienst moet worden aangegeven. [N 28, 1]
II-1
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
hae is achterdochtig (Q039p Hoensbroek)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterhand:
axtǝrhantj (Q039p Hoensbroek)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (Q039p Hoensbroek),
vars:
vērš (Q039p Hoensbroek)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
binnenste naafband:
benastǝ nāf˱bant (Q039p Hoensbroek)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
achterste ring:
ɛkǝštǝ reŋk (Q039p Hoensbroek)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
vot:
vòt (Q039p Hoensbroek)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug-op:
trȳk˱ ǫp (Q039p Hoensbroek)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|