e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarkrans haarband: huǝrbānt (Hoepertingen), kroon: krou̯n (Hoepertingen) Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16] I-9
haarlok struif: stroep (Hoepertingen) Haarlok. Een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 114 (2002)] III-1-1
haarscheiding voor: ein voor in het haar hebben (Hoepertingen) Scheiding in het haar (sjei(g)el). [N 109 (2001)] III-1-1
haarspit haarbol: hārbǫl (Hoepertingen), hǭǝrbǫl (Hoepertingen) Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.] I-3
haarstaart staart: stat (Hoepertingen) Haarstaart. Het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, vlecht, paardenstaart] [N 114 (2002)] III-1-1
haarvlecht gevlochten haar: gevloochte hoar (Hoepertingen), haarvlecht: hoeərvlech (Hoepertingen), staart: Lang gedragen  staart (Hoepertingen) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)] III-1-1
haarwrong knop: knoep (Hoepertingen) Haarwrong van een vrouw (knot, dot, wrong, kuif). [N 109 (2001)] III-1-1
haasje-over bokspringen: bok sprenge (Hoepertingen) het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)] III-3-2
haastig gepresseerd: gepresiooət (Hoepertingen), geprəsioet (Hoepertingen), geprəsseeərt (Hoepertingen), gəprèsseeərt (Hoepertingen), haastig: hestix (Hoepertingen), heəstig (Hoepertingen), met een verkortingstreken op de  hɛstig (Hoepertingen) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Hoepertingen), ook in ZND 01u, 168  hōͅgədis (Hoepertingen) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] || hagedis, muurhagedis [ZND 01 (1922)] III-4-2