e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaal duivenjong kaal jong: kōͅə.ljui.ŋk (Hoepertingen) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kuwǝmǝ (Hoepertingen), kōǝm (Hoepertingen) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kijÚ‧jə (Hoepertingen), kyə (Hoepertingen) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar trechter: trę̄xtǝr (Hoepertingen), tremel: trɛjmǝl (Hoepertingen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: kā.s (Hoepertingen) kaars [RND] III-2-1
kaarsenaansteker kaarsenaansteker: kasseoansteker (Hoepertingen) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak kaarsenbak: kassebak (Hoepertingen, ... ) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper kaarsendomper: kasədømpər (Hoepertingen), kaarsensnuiter: kasəsnøͅi̯ətər (Hoepertingen), snuiter: snøͅi̯tər (Hoepertingen) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarsenpit wiek: wiek (Hoepertingen) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje mannetje: menneke (Hoepertingen) een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)] III-3-2