e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laagte in het landschap del: dɛl (Hoepertingen), laagte: lɛgdǝ (Hoepertingen), lɛxtǝ (Hoepertingen), slonk: slou̯ŋk (Hoepertingen) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
ladderboom boom: (mv)  bø̜i̯m (Hoepertingen) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
lade lade: lōͅu̯ə (Hoepertingen) een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] III-2-1
laden laden: lǭǝ (Hoepertingen) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vrā.x (Hoepertingen) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10
lam lam: la.am (Hoepertingen), laom (Hoepertingen), laum (Hoepertingen), laəm (Hoepertingen), loam (Hoepertingen), lom (Hoepertingen), lā.mp (Hoepertingen), liempje: lemǝkǝ (Hoepertingen), schaapje: sxøpkǝ (Hoepertingen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam [ZND 01 (1922)] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2
lammeren lammen: lamǝ (Hoepertingen), lammeren: lamǝrǝ (Hoepertingen), lamǝrǝn (Hoepertingen), lemmen: lɛmǝn (Hoepertingen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lamoen lamoen: lǝmun (Hoepertingen) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lamp lamp: la.amp (Hoepertingen, ... ), lamp (Hoepertingen, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
lampenpit wiek: wīk (Hoepertingen, ... ) De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1