e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
litteken litteken: laetɛjkə (Hoepertingen), leteikə (Hoepertingen), litteken (Hoepertingen) Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || litteken [ZND 01 (1922)] III-1-2
liturgische gewaden kazuifels: kasuifel (Hoepertingen, ... ) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen keken: kiǝkǝ (Hoepertingen), kīǝkǝ (Hoepertingen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn kreunen: kryǝnǝ (Hoepertingen) [N 3A, 5e] I-11
loenje teugel: tø̜i̯.gǝl (Hoepertingen) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren lonken: loenke (Hoepertingen) Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] III-1-1
lof lof: loaf (Hoepertingen), tloͅ:uf (Hoepertingen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
long long: lon (Hoepertingen) long [ZND 01 (1922)] III-1-1
loodgieter gotenmaker: gōtǝmēkǝr (Hoepertingen), gōǝtǝmijǝkǝr (Hoepertingen), loodgieter: lōt˲giǝtǝr (Hoepertingen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodzegeltje koordje bet lood: kjø̜tsǝ bę lő̜wt (Hoepertingen) Loodzegeltje waarmee de molen in oorlogstijd afgesloten werd. Zie ook het lemma ɛmaalvergunningɛ.' [Grof 297] II-3