e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melken melken: mɛ.lǝkǝ (Hoepertingen), mɛlǝkǝ (Hoepertingen) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
melkgebit veulenstanden: vø̜i̯.lǝstān (Hoepertingen) Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a] I-9
melkgebit van kalveren kalvertandjes: kalvǝrtɛntjǝs (Hoepertingen) [N 3A, 108a] I-11
melkgift van de zeug zok: ˲sǫǝk (Hoepertingen) [N 19, 20] I-12
melkkannetje melkpot: meləkpoͅt (Hoepertingen) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1
melkkoe melkkoe: mɛlkou̯ (Hoepertingen) Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148] I-11
melktanden bijtertjes: bitərkəs (Hoepertingen), melktanden: melktaan (Hoepertingen) kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)] || Melktanden (zuigtanden, memmentanden, bijtertjes) [N 109 (2001)] III-1-1
melkzeef zijg: zęi̯x (Hoepertingen) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
menen menen: me[i}nə (Hoepertingen) menen [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
menneke, binnenste deel van het hok mannetje: mɛnǝkǝ (Hoepertingen) Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.] I-4