17833 |
moe |
moe:
mijj (P188p Hoepertingen),
my (P188p Hoepertingen),
myj (P188p Hoepertingen),
myy (P188p Hoepertingen)
|
moe [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
19198 |
moed |
moed:
mūt (P188p Hoepertingen)
|
moed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
ma:
ma (P188p Hoepertingen),
mam:
mam (P188p Hoepertingen),
mama:
mama (P188p Hoepertingen),
moeder:
mojər (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23397 |
moeder van smarten |
moeder van smarten:
moeder van smarte (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
moedervlek (P188p Hoepertingen)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19100 |
moeite |
moeite:
mujtə (P188p Hoepertingen)
|
een moeite [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
19940 |
moer |
vooi:
voi (P188p Hoepertingen)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hof (P188p Hoepertingen),
uu̯əf (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen),
warmoes:
wɛ.rəməs (P188p Hoepertingen),
warmoeshof:
wɛ.rəməstoͅf (P188p Hoepertingen),
wɛrməsətoͅf (P188p Hoepertingen),
wɛrəməstoͅf (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen)
|
[Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] [ZND 19B (1936)] [ZND 27 (1938)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
18269 |
mof |
moffel:
moeffel (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
mufəl (P188p Hoepertingen)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33902 |
mok |
beenbrand:
bęi̯nbrant (P188p Hoepertingen)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|