e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moe moe: mijj (Hoepertingen), my (Hoepertingen), myj (Hoepertingen), myy (Hoepertingen) moe [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)] III-1-2
moed moed: mūt (Hoepertingen) moed [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
moeder ma: ma (Hoepertingen), mam: mam (Hoepertingen), mama: mama (Hoepertingen), moeder: mojər (Hoepertingen, ... ) moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
moeder van smarten moeder van smarten: moeder van smarte (Hoepertingen, ... ) Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
moedervlek moedervlek: moedervlek (Hoepertingen) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moeite moeite: mujtə (Hoepertingen) een moeite [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
moer vooi: voi (Hoepertingen) voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hof (Hoepertingen), uu̯əf (Hoepertingen, ... ), warmoes: wɛ.rəməs (Hoepertingen), warmoeshof: wɛ.rəməstoͅf (Hoepertingen), wɛrməsətoͅf (Hoepertingen), wɛrəməstoͅf (Hoepertingen, ... ) [Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 04 (1924)] [ZND 04 (1924)] [ZND 19B (1936)] [ZND 27 (1938)] [ZND 27 (1938)] I-7
mof moffel: moeffel (Hoepertingen, ... ), mufəl (Hoepertingen) damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mok beenbrand: bęi̯nbrant (Hoepertingen) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9