22684 |
mondharmonica |
mondmuziek:
mondmuziek (P188p Hoepertingen)
|
het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
ambouchure (P188p Hoepertingen),
mondstuk:
mondstək (P188p Hoepertingen)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
paotər (P188p Hoepertingen),
powətər (P188p Hoepertingen)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moadkruis (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
brumə (P188p Hoepertingen)
|
brommen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
morgengebed (P188p Hoepertingen),
mørəgəgəbɛt (P188p Hoepertingen)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || Morgengebed. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
smodderen:
smoddere (P188p Hoepertingen)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mossel (P188p Hoepertingen)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (P188p Hoepertingen),
ook in ZND 31, 038
mot (P188p Hoepertingen)
|
mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|