e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijpensteel roer: rôêr (Hoepertingen) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3
pikbinder zichtmachine: zī.x[machine] (Hoepertingen) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikkeling, zwad met een slag afgepikt gezwad: gǝzwāt (Hoepertingen), zwade/zwaai: zwā (Hoepertingen) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pil pil: pil (Hoepertingen) pil [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
pilaar pilaar: pilēͅr (Hoepertingen), pilèr (Hoepertingen) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
pilo pilo: pølow (Hoepertingen) Soort van gladde stof met een linnen schering en een katoenen inslag, vooral gebruikt voor werkkleding. [N 62, 93a] II-7
pink pink: pink (Hoepertingen) Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)] III-1-1
pinksteren pinksten: peinksen (Hoepertingen), pinkse (Hoepertingen) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pinnen spieën/spijen: (enk)  spęj (Hoepertingen) De (ijzeren) pinnen waarmee de molensteen aan de beugels van de steenkraan wordt bevestigd. [Vds 205; Jan 184; Coe 167; Grof 200] II-3
pinstokken (voor de slee) ijspikken: eispikken (Hoepertingen), pikken: pikke (Hoepertingen) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] III-3-2