e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijden rijden: reijə (Hoepertingen), reͅjə (Hoepertingen), rije (Hoepertingen), ryien (Hoepertingen) rijden [ZND 25 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
rijgen driegen: drigǝ (Hoepertingen), trigǝn (Hoepertingen), trochelen: troxǝlǝ (Hoepertingen), troggelen: trogǝlǝ (Hoepertingen) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren drieggaren: drīx˲gǫn (Hoepertingen) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7
rijgnaald driegnaald: drexnol (Hoepertingen) Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.] II-7
rijkdom fortuin: furtyin (Hoepertingen) rijkdom [RND] III-3-1
rijke lieden rijke mensen: reəke manne (Hoepertingen), rijke minsen  rijke minsche (Hoepertingen), rijken: reeke (Hoepertingen) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksveldwachter bode: boyə (Hoepertingen), garde (<fr.): garde (Hoepertingen) Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): eene senderm (Hoepertingen), genderm (Hoepertingen) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijn boog: bǫǝx (Hoepertingen), hoed: huǝt (Hoepertingen) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijntakken armen: ɛrǝm (Hoepertingen) De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20] II-3