e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor een big ts, ts: ts, ts (Hoepertingen) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken pietje: pī.tjǝ (Hoepertingen), pietsje, pietsje: pītšǝ, pītšǝ (Hoepertingen), tsjiep, tsjiep: tšip, tšip (Hoepertingen) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kus, kus, kus (Hoepertingen) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lieme: limǝ (Hoepertingen) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap liemen: limǝ (Hoepertingen) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Hoepertingen) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roeren roeren: ruren (Hoepertingen) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roest roesel: ps. omgespeld volgens Frings.  roͅsəl (Hoepertingen) roest [ZND 06 (1924)] III-4-4
roestplek roesselplek: rosselplak (Hoepertingen) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet kruis: kroͅu̯s (Hoepertingen), roet: rūt (Hoepertingen) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1